Onze tegenstanders stonden wat hoger in de stand en telden 2 matchpunten meer dan wij, maar hadden ook al één ronde meer gespeeld. Op papier waren ze ook niet echt sterker (gemiddeld amper 8 ELO verschil), dus enige ambitie (minstens iets pakken) mochten wij onszelf wel toedichten. Zoals zo vaak is dat makkelijker gezegd dan gedaan.
Het begon veelbelovend. Jan verorberde binnen de kortste keren een loper tegen een pion, nadat zijn tegenstander de opening had mismeesterd. Die pion werd ook algauw weer ingerekend, en een dosis ruilafwikkeling later stond er een eindspel op het bord van loper en pionnen tegen pionnen, dat Jan rustig uitspeelde. Herman zag het allemaal goed en graag gebeuren, maar verslikte zich ondertussen wel in zijn eigen partij, waar hij totaal onnodig een pion verloor, met een net niet (maar toch) hopeloze stelling tot gevolg (afloop zo dadelijk). Op bord 3 had Carlo dan weer een aardige (en mogelijk winnende) stelling verkregen, maar na een blunder viel de boel in elkaar en kreeg zijn koning, moederziel allen in het hoekje, het volle geweld te verduren van zwarts zwaar geschut.
Goed, het was dus 1-1, en bord 1 en 4 zouden bepalend worden. Dat werd een heus jojo-spektakel. De ene keer leek het hopeloos, de andere keer zag het er weer kansrijk uit. Op goed geluk probeerde Herman zich zo adequaat mogelijk te verdedigen, en zijn tegenstander liet dat ook toe, door de evidente winstwegen niet of te laat te bewandelen. Van een pion achter ging het naar een pion voor, en toen moest de ander zelf alle zeilen bijzetten om nog een halfje uit de brand te slepen. Ook bij Benny kantelde de partij enkele keren, maar uiteindelijk vond niemand de winnende oplossing, en zo werd het eveneens remise.
Slotsom: 2-2, vooraf niet onlogisch of ondenkbaar, maar achteraf gezien kwamen we toch min of meer goed weg.