Dat kun je zo hebben. Cijfermatig deed leider Herman geen slechte zaak, maar toch voelde het niet lekker. En ook tegenstander Jan kwam niet mateloos vrolijk – “Kieken dat ik toch ben!” – uit de onderlinge confrontatie. De rest van het veld leek minder last te hebben van dat soort gevoelens, maar misschien lijkt dat alleen maar zo. Per slot van rekening moet iedereen willens nillens tevreden zijn met de vaststelling dat er alvast niets verandert, en dus, dat alles wat vooraf nog kon, nog altijd kan. Alleen Patrick, bye en bijgevolg (zij het ongewild) afwezige-met-ongelijk, gaat er een halfje op achteruit. _LEESMEER_
Verslag doen van de andere partijen als je zelf langdurig in de rats zit, is al niet zo makkelijk, ook al hou je met een sporadische en licht vertroebelde want bezwaarde blik in de gaten wat er elders geschiedt. Om te beginnen dan maar de eigen partij, “topmatch” (er waren er nog) want nummers 1 en 2 in de clinch.
In bedoelde clinch tussen Herman en Jan kwam eerstgenoemde naar eigen aanvoelen netjes zoals gewenst uit de opening, zijnde een Hongaarse Siciliaan (aka Ckeckhover- of Szilyvariant), maar verzuimde vervolgens om de merites van zijn opbouw te verzilveren toen er (zo leerde de computer achteraf) een veegje zilver in de etalage stond. Even later mocht Jan een pion investeren, en Herman ging erop in, maar niet op de juiste wijze, en verzeilde in een stelling waarin hij de pion wel weer moest prijsgeven, maar zonder onder de zwarte druk uit te geraken. Jan speelde het keurig en vond de juiste weg naar pionwinst, en toen leek de zege voor het grijpen. Edoch, er zaten nog wat tegenkansen in de stelling, en net om die in één keer de nek om te draaien, speelde Jan een ogenschijnlijke komafzet, die echter nog één weerleggende riposte bleek te hebben. Met één voet in de afgrond greep Herman die ultieme kans, versterkt nog door een tweede fout van Jan, en zo strandde de partij nog verrassend in ½ – ½.
Topmatch twee zag de tweede clash in één week tussen Carlo en Guy, ex aequo op de 3de stek. De heren deden hun best om elkaar in de opening uit de respectievelijke comfortzones te halen, en zodoende kwam er een Neo-Grünfeld op het bord. In tegenstelling tot een week geleden waar met ongelijk maar relatief gelijkwaardig materiaal werd gekampt, bleef het materiële evenwicht deze keer onaangetast (en anders heb ik dat gemist), zodat er een eindspel van torens en gelijke pionnen uit de bus kwam. Dat werd nog even voortgezet – men moet niet tot remise overgaan zonder het eerst te proberen te ontlopen – maar het leverde niets op: ½ – ½.
Topmatch drie ging tussen de nummers 5 en 6, Guy en Jan. Ze brachten een redelijk symmetrisch Engels op het bord, waarin het evenwicht nooit veraf was, maar geen van beiden vond dat een reden om het daarbij te laten. Uiteindelijk, toen alle gewring en geduw geen zichtbare wijzigingen genereerde, stelde ieder een keer remise voor en werd het tweede bod ook aangenomen: ½ – ½.
Ook de vierde partij mag/moet dan topmatch heten: rechtstreekse concurrenten, nu in de onderste regionen van de stand, die het tegen elkaar mogen aflappen. Correct me if I am wrong, maar als ik het goed gezien heb, opende Benny deze keer eens met de koningspion en bracht Mart vervolgens een Philidor op het bord. Het leidde tot een stelling met wederzijdse en misschien ook wisselende kansen, maar ten slotte leek, althans voor de toeschouwer, Benny iets beter te staan. Makkelijker gezegd dan gedaan om daar iets uit te puren, want het zwarte tegenspel mocht niet bepaald onderschat worden. Zo hielden beiden elkaar in een greep waarin wie loste zou verliezen en dus werd het herhaling van zetten en ½ – ½.
Het kwartet der ongeslagenen blijft dus ongeslagen voortdoen, net zoals wie al wel verloor dat deze keer niet nog eens wou doen. Frappante vaststelling toch wel: we zijn 9 partijen ver, zijnde de helft plus 1, en nog steeds hebben vier van de negen deelnemers (bijna de helft dus) nog geen enkele keer in het zand moeten bijten (al was het soms hapklaar dichtbij). Het geeft de strijd iets ongemeen en ongewoon spannends. Een kind kan weten dat de vier niet tot op het eind onverslaanbaar zullen blijken: vroeg of laat gaat iemand onderuit, toch? En dan zou je kunnen denken dat dat allesbepalend wordt voor de eindafrekening, maar niets garandeert dat zo’n uitzonderlijke zege een eenmalig karakter zal hebben: voor hetzelfde geld gaat het hele kwartet nog één of meer keren tegen de vlakte en heeft de terugronde een iets ander en nog onvoorspelbaarder verloop dan de heenronde. Bring it on!